NRC Interview 2021 | Harmen Meinsma
Nachtvlinders in al hun extravagantie
Fotografie Fotograaf Harmen Meinsma portretteerde mensen aan het begin van hun volwassen leven, bij wie het alledaagse niet past.
Sandra Heerma van Voss
Het clubleven staat er niet goed op in pandemische tijden: de recente journaalbeelden van zuipende, zwetende horden wekten niet direct de indruk dat hier in een essentiële levensbehoefte werd voorzien. Maar wat als juist zo’n nachtclub de enige plek is waar je je vrij voelt? Wat doe je dan als alles dichtgaat?
Fotograaf Harmen Meinsma (1991) is zelf „niet echt een uitgaansdier”, maar toen hij vorig jaar tijdens de plotselinge luwte in zijn doorgaans propvolle agenda tijd had voor een vrije, door Stichting WORM Rotterdam gesubsidieerde opdracht, ging hij via sociale media op zoek naar „interessante en opvallende figuren” uit zijn woonplaats. Kleurrijke nachtvlinders, aan het begin van hun volwassen leven, die hij soms in vol ornaat over straat zag lopen, trotser en zelfbewuster dan hij zelf als twintiger was. In een studio met stylisten wilde hij ze weer voor even laten stralen, tegen een witte achtergrond waarin alles mogelijk was.
Het groepje dat hij selecteerde genoot van elke minuut studiotijd die hen was toebedeeld – de shoot moest coronaproof, dus Meinsma en zijn team werkten met timeslots. „Creatieve duizendpoten”, noemt hij de modellen, zelfredzaam en veelzijdig. Sommigen volgen een kunstopleiding, anderen hebben een of meerdere banen. Hun lichaam is hun canvas. Op Instagram hanteren ze een alter ego – @sukubratz, @roze.meike, @pxssypapi – en zo sprak Meinsma ze dus ook aan.
Filmmaker Alain Tjiong legde ze ook in beweging vast: bij de serie portretten die vanaf volgende week in Groningen te zien is, hoort een zinderende montage van zeven minuten waarin de clubkids in al hun extravagantie voorbijkomen. Tatoeages, piercings, punkhaar, witte contactlenzen, kettingen, zwarte nagellak – zo los opgesomd doen de attributen het eindresultaat geen recht. De jongeren zweven een beetje boven het gewone uit en verwerpen iedere categorisering. Er zitten vrienden- en liefdeskoppels tussen, maar ook een vader en zoon, die poseren als een soort melancholieke pierrots.
Meinsma kent het gevoel een buitenstaander te zijn. In het Friese Balk, waar hij opgroeide bij zijn oma, lag hij er als „vrouwelijker, onzeker jongetje” al snel uit bij leeftijdsgenoten – thuis op zijn zolderkamertje wachtte een veiliger eigen wereld. Op zijn dertiende gaf zijn moeder hem een camera cadeau, en „dat was het”. Hij leerde photoshoppen en gebruikte zichzelf en zijn vriendinnen als model. Zijn familie vond het best, „al kwam ik op stilettohakken naar beneden”.
Een mbo-opleiding mode in Leeuwarden bleek voor hem te praktisch, maar eenmaal gesetteld in Rotterdam kon hij zijn droom om „te schilderen met licht” verder gestalte geven aan de Willem de Kooning Academie. Zijn eindexamenserie uit 2017, My dear Joyce, is een ode aan de tachtigjarige Joyce Keasberry, die hij een keer toevallig tegenkwam op de markt en die zich ontpopte tot hartsvriendin en een ideaal, onbevreesd model. De foto’s zijn nog een paar weken te zien op de groepstentoonstelling Youthquake in de Kunsthal Rotterdam.
Meinsma’s agenda is inmiddels weer overvol. Hij is ambitieus – een bezoek aan New York deed verlangen naar meer. Hij hoeft de straat maar op te gaan of hij ziet mensen die zijn visioenen van rauwe glamour waar zouden kunnen maken. Als het alledaagse niet bij je past, dan kun je het maar beter verfraaien.